Fred Loen

Deze foto van Fred is genomen op de Mathenesserweg; wij woonden daar op nr. 122B. Daar heeft Fred jaren gewerkt aan het woordenboek Petjoh. Petjoh, het Indische ‘slang’ dat vooral in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw nog veel werd gesproken. Door ouderen, maar ook door jongeren, Indische jongeren die toen nog niet zo lang in Nederland woonden.

Jongeren, waarvan de ouders in de jaren ’50 en ’60 uit Indonesië in Nederland kwamen. Jongeren die naar Indische avonden gingen, om daar naar bandjes te luisteren, te feesten en te dansen.

Fred werd geboren in het jaar 1948, in Soerabaja, op Oost-Java. Hij was de oudste van 10 kinderen. Zijn ouders Karel Loen en Suzanna Loen-Pietersz zijn na de soevereiniteitsoverdracht aan de republiek Indonesië naar Nieuw-Guinea gegaan met hun groeiende gezin. In de oorlog waren zij zogenaamde ‘buitenkampers’. Vader Karel werd in Nieuw-Guinea ambtenaar en moeder Suzanna werd een succesvolle zakenvrouw met 10 toko’s in Hollandia, die zeer toepasselijk ook ‘Toko Loen’ heetten. Prachtige verhalen heeft Fred mij verteld over het gezin dat woonde in een vliegtuighangar, over de orchideeënverzameling van zijn moeder, de prachtige stranden en over (de omgang met) de inheemse bevolking, de Papoea’s. Aan dit idyllische leven kwam een einde toen het Nederlandse gezag over Nieuw-Guinea ophield te bestaan. Fred en zijn ouders kwamen heel even in Nederland wonen, maar de legendarische, ijskoude winter van 1962/63 deed de ouders van Fred besluiten om naar Suriname te gaan. Ze wilden daar, met een groep Toegoenezen*, proberen om een sinaasappelplantage op te zetten. Dat mislukt en de ouders van Fred besloten om naar Nederland terug te keren en daar te blijven.     

Fred werkte bij de Nederlandse Middenstandsbank – nu ING – toen ik hem leerde kennen. Kort daarop besloot hij toch een andere loopbaan te kiezen: die in het welzijnswerk en de kinderbescherming. Naast zijn werk en zijn gezin was de belangstelling van Fred vooral gericht op de koloniale geschiedenis van Nederland; misschien kwam dat ook we door de interessante familiegeschiedenis van zijn ouders: zijn vader kwam uit een familie uit Depok (West-Java) die afstamde van slaven die al in de 17e eeuw hun vrijheid verkregen op voorwaarde dat zij christenen werden. In Depok wonen nog steeds afstammelingen van deze groep mensen. De grootvader van de moeder van Fred was een man uit Ghana die als soldaat dienst nam in het KNIL (Koninklijk Nederlands- Indisch Leger). Van mannen zoals deze grootvader en hun Indonesische of Indische vrouwen stammen de ‘zwarte Indo’s’ af. 

Als ik nu nog langs onze boekenkast loop dan zie ik de (antiquarische) boeken die zijn belangstelling hadden en die onder andere de inspiratie vormden voor het boek Petjoh. Daarnaast wilde hij deze spreektaal behoeden voor vergetelheid. Want na de jaren ’60 en ’70 – toen veel Indische mensen nog bij elkaar woonden in flatwijken waarin ze na de periode van de contractpensions werden geplaatst – verhuisden ze verder naar betere woningen elders. Indische kinderen en jongeren groeiden niet meer met elkaar op, hoorden de taal niet meer van hun ouders of grootouders. Ze kregen een Rotterdams of een Brabants accent! 

Fred heeft jarenlang aan Petjoh gewerkt, daarbij geholpen door een Nederlandse vriend, Adriaan Jongenotter. En de stokoude Applecomputer waarop Petjoh is gemaakt – Fred was een echte fan! – staat nog steeds bij mij thuis in de Graaf Florisstraat in Schiedam. Zoals veel oude Indo’s heb ik moeite om dingen weg te gooien. Er kleven zo veel herinneringen aan titels van boeken als ‘het witte hart van nieuw-guinea’ en ‘Besturen Overzee’. 

Het is de melancholie van een voltooid verleden tijd, die nooit meer terugkomt, maar bij mij blijft. Totdat ik zelf wegga en niet terugkom en mijn kinderen beslissen over deze oude dingen.

Jo Smits 

*Bewoners van de Toegoewijk in Batavia, die net als de ouders van Fred, naar Nieuw-Guinea verhuisden. Zij staan aan de wieg van de krontjongmuziek.